Over de Stekjesmarkt. Stukje voor het dorpskrantje van Hornhuizen....

De bloesems in de knop, een lichte groene waas in de bomen, kwetterende vogeltjes; er gaat niets boven de lente in Hornhuizen. De zon had de hoofdrol tijdens de Stekjesmarkt van 2018. Wat was het een schitterende lenteochtend, op 21 april van dit jaar. Een ware idylle. Rondom de kerk stonden de stekjes uit de tuinen van Carla, Tally, Beert, Ger, Joop en Ali en vele anderen al bijtijds opgesteld en zaten de kinderen op dekentjes hun kleuterboekjes en speelgoed te verkopen. Vanaf de kerktoren kon je zien hoe, over alle toegangswegen naar het dorp toe, de voortrazende auto’s slechts één doel hadden: op tijd op de Stekjesmarkt te zijn. Aardbeienplantjes, akeleien, tomatenplantjes en kruiden zoals rozemarijn en echte Groninger munt; ze vlogen weg. Al om 12.00 uur was iedereen los! Binnen in de kerk was het ook een gezellige en bedrijvige boel. Er was al op vrijdagmiddag hard gewerkt door diverse vrouwen uit het dorp aan het inzamelen en uitstallen van kleding en boeken. Een grote hoeveelheid afgedankte spulletjes wisselde die dag van eigenaar. De zelfgebakken Hornhoester taarten en niet te vergeten Eriks eigengebakken kokoskoeken vonden gretig aftrek en ook de overheerlijke Groninger mosterdsoep ging er goed in. De Stekjesmarkt is eigenlijk een mooi voorbeeld van wat er bedoeld wordt met circulaire economie. Wat de één teveel of niet meer nodig heeft, kan de ander goed gebruiken. Voor kleine en fijne prijsjes verwisselen de stekjes en spulletjes van eigenaar. En de opbrengst is voor het aankomende dorpsfeest, de Hornhoester dag. Daarmee sla je twee (of misschien wel drie!) vliegen in één klap. Je hebt nieuwe voorleesboekjes voor de kleinkinderen, lekkere aardbeien uit eigen tuin en een gezellig dorpsfeest in het vooruitzicht. Ook wat betreft de kleding wordt er heel wat afgeruild. Voortaan zie je in het dorp Joke in de jurk van Aafke lopen, Aafke met dat ene rokje van Marrije, Suus weer in de broek van Joke en de vrouw van Hans met het jasje van Jo. En iedereen is blij. De pizza’s bij Wongema vormden het lekkere en sfeervolle sluitstuk van deze succesvolle jaargang van de voorjaarsklassieker. Voor de Bingo was het veel te mooi weer, maar die houdt u nog tegoed bij een volgend evenement. Met de opbrengst van de dag, viert heel Hornhuizen feest op 7 juli want dan is het weer Hornhoester dag. Zet het in de agenda en bij dezen bestellen we vast de...

Toespraak Ransdorp 4 mei 2018

‘Waar is eigenlijk de foto van die twee jongens gebleven, die bij oma in de logeerkamer hing?’ Het is al zeker 15 jaar geleden, dat ik mijn moeder deze vraag stelde. Ze wist niet over welke foto ik het had. Die foto hing in de kleine zijkamer van oma’s appartement, waarvan de deur altijd op een kier stond. Als je er langs liep, keken de twee kinderen je altijd aan. ‘Wie zijn jullie en waarom hangen jullie hier?’ Als klein meisje werd ik naar die foto toegetrokken. ‘En wie mag jij dan wel zijn,’ leken de jongens mij te vragen. De oudste keek heel serieus, wat nog werd geaccentueerd door zijn kleine ronde brilletje. De jongste had een lichtvoetiger uitstraling, met pretoogjes en een kuiltje in zijn rechterwang. Hij keek recht, lachend in de camera. Mijn moeder en tante Siny, die samen het huis van oma opruimden na haar dood, weten zich van geen foto iets te herinneren. Mijn broer herinnert zich ‘m ook niet, maar gelukkig zijn vrouw wel. Zij heeft ‘m ook gezien. Die foto van die twee jongens! Ik ben toch niet gek? Ik logeerde soms bij oma en keek dan vanuit mijn bed recht in de gezichten van deze twee. Ik was nieuwsgierig naar ze, maar ook wel een beetje jaloers. ‘Wie zijn jullie nou. Waarom hangen er in het huis van MIJN oma twee jongens die IK niet eens ken. Toch wist ik, hoe klein ik ook was, dat de meest simpele oplossing, namelijk naar oma toegaan en vragen, ‘hé oma, wie zijn dat eigenlijk?’, dat dát niet zo’n goed idee was. Het was verboden terrein. Papa vroeg ik het denk ik ook nooit. En als ik het al gevraagd had, kreeg ik vast geen direct antwoord, maar iets als ‘geen idee, geef me de telmachine maar even aan, ik moet wat werken voor de zaak.’ Die jongens lieten mij niet los en bij elk bezoekje aan oma glipte ik even de logeerkamer in. Op een dag deed ik het toch. Zo achteloos mogelijk, terwijl oma de thee stond in te schenken. ‘Wie zijn dat eigenlijk op die foto in de logeerkamer?’ Ik stond half achter haar, zodat ik haar gezicht niet kon zien. Ze mummelde zachtjes, met haar licht Drentse accent ‘dat zijn de jongens’. Daar liet ze het bij. Ze liet mij staan met mijn brandend verlangen om iets te weten te komen over het raadsel dat zich daar bevond, in die logeerkamer. Je vindt een veertje in het gras en je vraagt je af van welke vogel ‘t geweest is. Het Joodse huis waarin ik opgroeide, in naoorlogs Groningen lag vol met van die veertjes. Ze hadden de vorm van woorden, van namen, van foto’s of kleine objecten zoals een enkele oorbel of een zilveren theelepeltje. Er stonden denkbeeldige bordjes bij met daarop ‘niet aanraken’ of ‘niet over praten’ , ‘geen vragen over stellen.’ Als een museum dat geen museum wilde zijn. Naarmate ik ouder werd, werd het vuur in mij heviger. Ik moest en zou weten wie dat allemaal waren. Niet alleen ‘de jongens’, maar ook die andere jongens, meisjes, vrouwen, mannen, van wie ik soms foto’s tegenkwam, onder in een la of in een oude schoenendoos. Ik was altijd aan het snuffelen, zoeken, spieden en neuzen. Ik klom in kasten en geen laatje of doos bleef voor mij gesloten. Ik vond foto’s waarop ik soms mezelf herkende in vreemd zwart/wit met gekke ouderwetse kleren aan en een witte strik...