In de essayistische inleiding van je inmiddels zevende boek ‘Uitgesloten’ , stel je jezelf en daarmee ons hardop de vraag waarom je eigenlijk doet wat je doet. Ik zal proberen daar iets over te zeggen. Je zoekt, je peinst, je schrijft en dat doe je vanuit een schijnbaar onuitputtelijke bron. Bijna elk jaar verschijnt er wel een boek van jou en ik denk en durf de bewering wel aan dat je er voorlopig nog niet klaar mee bent. Ik zie jouw oeuvre als één groot werk, waarin je telkens weer nieuwe cases opdiept en uitwerkt, en zo mensen aan de vergetelheid ontrukt. ‘Hoe kon dit gebeuren’ is de vraag die in een gedachtenwolk steeds boven jouw hoofd zweeft. Met die en met die.. en met die en met die…
Waarom doen we wat we doen, Ron en ik en nog een paar, nabestaanden van joodse oorlogsgetroffenen die de sterkte behoefte voelen om verhalen op te duiken, te onderzoeken en deze te vertellen. En wat brengt dat allemaal teweeg? Ik wil vandaag stilstaan bij onze drijfveren en bij het ongemak die deze soms opleveren. Omgaan met nabestaanden is niet altijd een pretje. Ja, ik heb het over ons, Ron. Nou ja. In elk geval over mezelf.
Niets is zo prikkelend voor de nieuwsgierigheid als een geheim. Wat verstop jij daar achter je rug? Mijn ouders hielden een hele wereld achter hun rug verborgen en ik was daar als kind al door gefascineerd. Zij konden het niet aan om ons toe te laten tot die wereld, om tal van redenen. De schaamte, Ron jij wijdt een hoofdstuk aan verschillende soorten schaamte die joden na de oorlog hadden, maar mijn ouders schaamden zich omdat zij het wel overleefd hadden en al die anderen niet. En ook omdat ze ‘slechts’ ondergedoken hadden gezeten, dus eigenlijk ‘niets’ hadden meegemaakt.
Maar ik denk dat er nog iets anders speelde en dat was angst. Meerdere soorten angst. Zowel angst voor de pijn, voor het peilloze verdriet. Ze waren serieus bang dat ze gek zouden worden als ze daaraan zouden beginnen.Angst was er ook om het enige te verliezen dat ze nog hadden en dat waren hun herinneringen. Ze verborgen hun herinneringen diep in hun hart want wat kon er niet allemaal mee misgaan als je ze deelde met een ander?
Het geheugen is bepaald niet onfeilbaar, dat weten we allemaal en zo kon het gebeuren dat mijn moeder zich het allerbelangrijkste moment van haar jeugd (dat ze tijdens een razzia onder het bed lag, haar ouders werden weggehaald en zij niet werd gevonden) anders herinnerde dan haar zus, die ervan overtuigd was dat ze samen in de kelder zaten. Je kan je toch niet voorstellen dat je zo’n moment vergeet of niet goed onthoudt maar dat kan. Wie er van de twee gelijk had, zijn we nooit achter gekomen, maar het leidde tot een levenslang schisma tussen de zussen. Voor mijn moeder was het niet te doen om te aanvaarden dat ze het zich misschien ‘fout’ herinnerde. Dus zweeg ze liever. Ze leefde deels in haar eigen wereld, met de herinneringen aan haar ouders en oudste zus en deelde daarvan zomin mogelijk met ons.
Ik denk ook dat ze bang waren voor het vervliegen en het vervormen van de herinneringen. Een ander zou het nooit zo kunnen navertellen als zij het ervaren had. En een ander kan het verdraaien, ermee aan de haal gaan en er geld mee gaan verdienen. Met onze pijn! Mijn ouders waarschuwden en vaak voor. There’s no business like Shoah business. Ze wisten dat al heel erg lang, lang voor er ooit een coldcase team kwam dat zich op het verraad van de familie Frank zou storten…
Ik leerde daarvan dat herinneringen en verhalen direct verbonden waren met pijn en dat je daar voorzichtig mee om moest gaan. Geen zout in wonden strooien. En dat terwijl ik zo ontzettend nieuwsgierig was! Van die botsing heb ik nog altijd last.
Niet-nabestaanden dragen deze last meestal niet en kunnen daarom vaak veel vrijer te werk gaan. Ze vragen, onderzoeken, schrijven zonder ‘last en ruggespraak’.
Toch won mijn nieuwsgierigheid het en ik overtuigde mijn moeder ervan dat ze mij verhalen over haar jeugd moest gaan vertellen. We deden dat ooit tijdens een wandeling, een jaar of tien geleden door de buurt waarin ze opgroeide in de Amsterdamse Weesperstraat. Voor de Joodsche Invalide, nu de GGD, stonden we stil. Ze had er een jaar ondergedoken gezeten. Was ernaar toe gehold toen ze onder dat bed vandaan was gekomen na de bewuste razzia. Een lange kale portier leidde ons rond. Voor mijn ogen voltrok zich een soort wonder. Mijn moeder herinnerde zich ineens ontzettend veel. Ze barste los tegen de boomlange portier met een tatoeage op zijn arm. Ik liep achter ze aan en luisterde. Ze vertelde honderd uit. Over een razzia en hoe ze zich hadden verstopt in de ruimte boven de liftschacht. We klauterden ladders op, de verhalen stroomden haar mond uit. Over de directeur en zijn vrouw, over geboortes van doodgeboren baby’s die ze er bijwoonde, als zestienjarig meisje in een verpleegstersuniform.
Ik besefte maar al te goed hoe wij deze man nodig hadden tijdens onze wandeling. Mijn moeder kon het aan hem vertellen. Ik mocht alles horen, maar ze keek me niet aan en richtte het woord helemaal niet tot mij. Toen we afscheid namen zei de man ‘goh, heb ik effe een verhaal vanavond als ik thuiskom’. En dat tekende het verschil tussen ons. Voor hem was het een mooi verhaal. Voor ons betrof het de pijn en hét trauma van mijn moeders bestaan, die bepalend waren in onze relatie. Toch hadden we elkaar nodig, het slachtoffer, de nabestaande en de buitenstaander. Ze had niet het idee had dat ze hem in bescherming moest nemen, zoals ze dat wel bij mij had. Hij kon dat wel aan. En dat was ook zo. Er is de laatste vijftien jaar veel meer belangstelling gekomen voor het persoonlijke verhaal over de tweede wereldoorlog en dat merken wij als familie ook. Er werden en worden op tal van plekken stolpersteine gelegd. Met het comité Stolpersteine Schilderswijk hadden wij geweldige ervaringen. Ze benaderden ons. Vroegen of we bezwaar hadden tegen het plaatsen van de stenen en door het onderzoek met ons te delen en ons daar op een goede manier in te betrekken, konden we ‘botje bij botje leggen’ en samen heel wat wijzer worden. Zij haalden feiten boven water, soms voor ons nieuwe feiten. Wij hadden weer de verhalen en foto’s en daardoor bouwden we samen aan de biografie van onze familie in die wijk. Bovendien bood het plaatsen van de stenen ons de gelegenheid om een rituele handeling te verrichten. Alles bij elkaar was het een heilzame ervaring voor de familie en ik denk ook voor het comité. Ze maakten er een schitterend boek over. Het won niet voor niets recent de prijs van het beste Groninger boek. Dat had ook te maken met hun zorgvuldige werkwijze. Daarvan ben ik overtuigd. Dat betaalt zich altijd uit.
Het gaat niet altijd goed. Ik heb zelf ook slechte ervaringen. Toen er een hoofdstuk verscheen in een boek over Groninger geschiedenis over de fabriek van mijn grootvader en zijn broer dat vol fouten stond vond ik dat niet alleen irritant, maar ook kwalijk. Want zo’n hoofdstuk wordt daarna een bron. Anderen gaan daaruit citeren en je komt nooit meer van die fouten af. Bovendien raakt het mij midden in het familietrauma. Carel Menco bouwde een schitterend bedrijf op in deze stad, maar hij werd uitgesloten, verstoten, verraden en vermoord. Als er dan slordig over hem geschreven wordt, dan voelt dat (alle goede bedoelingen ten spijt) als een voortzetting van de slechte behandeling die hij heeft gekregen. En ik weet het.. wat is nu zeg is niet rationeel. Maar dat is wel hoe het voelt.
En ander slecht voorbeeld. Op het digitale joodsmonument stond op de pagina van mijn overgrootvader ineens een verslag van een conflict dat zich afspeelde tijdens de onderduik. Het ging over wie er wel en niet zou mogen onderduiken. Het ene familielid was bang dat als de ander zou onderduiken, zij dan gestraft zouden worden. Ik kende de bron van het verhaal. Ik had het ook zelf online gevonden en het leerde me veel over de naoorlogse verhoudingen. Waarom er over Dora nooit meer iets werd gezegd en als haar naam viel er een pijnlijke stilte viel. Mijn oma sprak er niet over, maar een onbekende vond het nodig om het conflict breed uit te meten op internet, omdat het kon. Er was een bron. En die was openbaar. Ik maakte toch bezwaar en vroeg of het daar weggehaald mocht worden. Niet om het opnieuw te taboeïseren maar omdat ik dat niet de juiste plek en wijze vond om dit te benoemen. De schrijver van het stukje was kwaad en begreep het niet. Voor mij was dit een vorm van ‘appropriation’, toe-eigening van onze familiegeschiedenis. Culturele toe-eigening wordt als begrip gebruikt in koloniale context als de tradities, verhalen en cultuur van minderheden worden verteld of gebruikt door de dominante cultuur. Het is een interessant gedachtenexperiment om dat eens los te laten op joden, onze cultuur en geschiedenis. Wat zou er gebeuren als wij hier eens een claim op zouden leggen?
Wees niet bang, ik hou hier nu geen pleidooi voor, want ik heb net verteld hoe belangrijk het oor of de blik van een buitenstaander kan zijn, maar het is wel goed om na te denken over wiens verhaal je eigenlijk vertelt. Het is echt heel erg vervelend om mij tegen te komen op momenten die ik net beschreef. Ik verlies al mijn mildheid, word fel en direct.
Maar het is ook heel erg lastig om anderen, onderzoekers, schrijvers, makers van tentoonstellingen, films te laten begrijpen wat de essentie is van het overleven en drager te zijn van een familietrauma. Het is complex en gelaagd. En daarom schijf ik en vertel ik juist daarover. Om een soort gids door dit mijnenveld te kunnen zijn. Ook door mijn eigen mijnenveld.
Ron, jij doet dat ook in dit boek. Jij gaat ook uitvoerig in op naoorlogse gevoeligheden en frustraties. Ik denk dat wij dat doen om anderen iets te vertellen over de tijd en de sfeer waarin wij opgroeiden. Over hoe de oorlog doorleefde in onze families. Voor mij is de essentie van mijn werk dat ik de nagedachtenis aan onze vermoorde familieleden als mijn erfenis beschouw. Alleen heb ik daar totaal geen recht op. Na de dood vervalt je recht op privacy. De archieven van slachtoffers zijn voor iedereen toegankelijk, terwijl de archieven van daders nog steeds gesloten zijn. Dat is niet gelijkwaardig en in zekere zin onrechtvaardig.
Vorige week verscheen er een mooi artikel van hoogleraar Bart Wallet over de geschiedenis van het herdenken in Nederland met als titel ‘Men vrage ons niet te vergeten’ waarin hij de worsteling van joden beschrijft van de wijze waarop de shoa wordt herdacht in Nederland. Jarenlang gebeurde dat vooral eigenlijk gescheiden. De Joodse gemeenschap treurde over de moord op talloze familieleden en konden dat moeilijk verenigen met nationaal perspectief die bij de herdenkingen vooral het verzet centraal stelde en gericht was op de wederopstanding en overwinning van Nederland. Voor joden was er niets te vieren. Lees het boek ‘Uitgesloten’ van Ron van Hasselt er vooral op na.
Die scheiding, schrijft Wallet, tussen de joodse gemeenschap en ‘de rest’ van de samenleving ontstond eigenlijk bij de capitulatie in 1940. Voor mij is die is nog altijd voelbaar. Ook voor ons nabestaanden, zelfs als we een sterk geassimileerd leven leiden. Ook nu nog. Daarom vraag ik vandaag aandacht voor het ongemak en vraag aan iedereen die onderzoek doet, wil spreken, schrijven, filmen of wat dan ook over de oorlog. Zoek nabestaanden op. Betrek ze en ga in gesprek. Het komt niet alleen je onderzoek ten goede. Je gaat iets beters, mooier en diepers maken dan je daarzonder zou doen. Ook al is het soms lastig en ontmoet je veel en soms grote emoties. Ga daar ook doorheen. Durf dat aan. Praat dat uit. Je komt niet zonder pijn door de oorlog. Dat weten wij als geen ander. Maar het samen dragen van die pijn, maakt het voor iedereen een beetje lichter.
Groningen, 5 mei 2022
Dankjewel voor dit blog. Het verhaal van één mens, diep uitgegraven, niet een breed uitwijdend verhaal van een groep. Dichtbij, beeldend verteld. Ik kan in je verhaal ‘op bezoek gaan’, en zelf in mijn verbeelding daar lopen, achter de moeder, in gesprek met de portier. En daar gebeurt iets in, in dat je mij toelaat in dat verhaal. Zo komen we dichterbij. Dankjewel.