Nagekomen bericht

Op 1 februari j.l., een paar dagen nadat het definitieve manuscript van ‘Liever niet op reis’ naar de vormgever was gegaan, ontving ik een mail van Mart, de huidige bewoner van het huis waar ik ben opgegroeid in Groningen. Hij wilde zijn huis openstellen op 4 mei voor ‘Open Joodse Huizen’. Op die dag kan je in allerlei steden op bezoek in huizen waar Joden woonden in de oorlog, waar dan wat verteld wordt over de oorlogsgeschiedenis van het huis. Hij vroeg me of ik iets zou willen vertellen over onze familie in de oorlog. Dat wilde ik graag en er was ook veel te vertellen. Het huis was vanaf de bouw in 1923 tot de verhuizing in 1996 bewoond geweest door onze familie. Ik had in de loop der jaren veel verhalen en foto’s opgeduikeld over onderduiken, verraad, pogingen om op een andere manier aan het onheil te ontkomen, over vriendschap en over hooglopende meningsverschillen. Ik had verhalen over de dood, het weer ópduiken na de oorlog en over het grote zwijgen dat daarna begon. Daar schreef ik een boek over. Veel van die verhalen speelden zich af in dat huis en in die buurt. Mijn vader en oma doken onder op een adres om de hoek, mijn tante op een ander adres op een andere hoek. Mijn overgrootmoeder woonde vlakbij, net als een oudoom met zijn gezin. Het was onze buurt, de Schildersbuurt in Groningen. Ik belde Mart om met hem te praten over zijn en mijn ideeën over de 4e mei. Hij bewoont het huis sinds een jaar of acht en wist al heel veel van de oorlogsgeschiedenis van zijn huis, omdat hij actief is voor een stichting die Stolpersteine wil plaatsen in de wijk. Hij had ook veelvuldig contact met mijn tante, die hij toevallig al kende voor hij in ons huis ging wonen. Mart en zijn vrouw hadden vanaf het moment dat ze er woonden contact met onze familie. ‘Er is alleen wel iets geks,’ zei ik tegen Mart, aan het einde van ons telefoongesprek. Ik herinnerde me het ineens weer. ‘Als je ons adres intypt op de website joodsmonument.nl dan verschijnt er een naam van een Duits jongetje. Dat moet een vergissing zijn. Dat jongetje heeft er nooit gewoond.’ Ik wist nog precies wanneer ik die naam voor het eerst had gezien. Het project over Joodse Huizen in de oorlog was net begonnen. Ik denk dat het in 2010 was. Je kon opzoeken of ook in jouw huis in de oorlog Joden hadden gewoond, die waren vermoord. Overal in de oudere buurten van Amsterdam verschenen namen achter ramen. Je las dan bijvoorbeeld: Hier woonde het gezin Jozef Mok, Rachel Visjager of Abraham de Vries. Ik tikte ook mijn adres in en ontdekte het echtpaar Simon en Eva Vos-Ketelapper, die tot 1943 de beganegrondwoning van ons huis bewoonden. Ik was geschokt. Ook in mijn huis en daar had ik nooit over nagedacht! Ik zocht verder op de adressen in Amsterdam waar ik ook gewoond had. Kerkstraat. Noorderkerstraat, Anjeliersstraat en ten slotte de Taco Mesdagstraat in Groningen. Daar verscheen die naam van dat jongetje, die ik later weer vergat. Ik wist zeker dat het een vergissing was, maar besloot meteen om die niet te melden bij het Joods Monument. ‘Dan heeft hij ook een plekje. Het ging immers om een kind. Laat maar lekker staan.’ ‘Het is helemaal geen vergissing,’ zei Mart. ‘Jouw oma heeft een Duits-Joods vluchtelingenkind in huis gehad. Dat jongetje woonde daar...