Toespraak Ransdorp 4 mei 2018

‘Waar is eigenlijk de foto van die twee jongens gebleven, die bij oma in de logeerkamer hing?’ Het is al zeker 15 jaar geleden, dat ik mijn moeder deze vraag stelde. Ze wist niet over welke foto ik het had.

Die foto hing in de kleine zijkamer van oma’s appartement, waarvan de deur altijd op een kier stond. Als je er langs liep, keken de twee kinderen je altijd aan.

‘Wie zijn jullie en waarom hangen jullie hier?’ Als klein meisje werd ik naar die foto toegetrokken. ‘En wie mag jij dan wel zijn,’ leken de jongens mij te vragen. De oudste keek heel serieus, wat nog werd geaccentueerd door zijn kleine ronde brilletje. De jongste had een lichtvoetiger uitstraling, met pretoogjes en een kuiltje in zijn rechterwang. Hij keek recht, lachend in de camera.

Mijn moeder en tante Siny, die samen het huis van oma opruimden na haar dood, weten zich van geen foto iets te herinneren. Mijn broer herinnert zich ‘m ook niet, maar gelukkig zijn vrouw wel.

Zij heeft ‘m ook gezien. Die foto van die twee jongens!

Ik ben toch niet gek?

Ik logeerde soms bij oma en keek dan vanuit mijn bed recht in de gezichten van deze twee. Ik was nieuwsgierig naar ze, maar ook wel een beetje jaloers. ‘Wie zijn jullie nou. Waarom hangen er in het huis van MIJN oma twee jongens die IK niet eens ken. Toch wist ik, hoe klein ik ook was, dat de meest simpele oplossing, namelijk naar oma toegaan en vragen, ‘hé oma, wie zijn dat eigenlijk?’, dat dát niet zo’n goed idee was. Het was verboden terrein.

Papa vroeg ik het denk ik ook nooit. En als ik het al gevraagd had, kreeg ik vast geen direct antwoord, maar iets als ‘geen idee, geef me de telmachine maar even aan, ik moet wat werken voor de zaak.’

Die jongens lieten mij niet los en bij elk bezoekje aan oma glipte ik even de logeerkamer in.

Op een dag deed ik het toch. Zo achteloos mogelijk, terwijl oma de thee stond in te schenken. ‘Wie zijn dat eigenlijk op die foto in de logeerkamer?’ Ik stond half achter haar, zodat ik haar gezicht niet kon zien. Ze mummelde zachtjes, met haar licht Drentse accent ‘dat zijn de jongens’. Daar liet ze het bij. Ze liet mij staan met mijn brandend verlangen om iets te weten te komen over het raadsel dat zich daar bevond, in die logeerkamer.

Je vindt een veertje in het gras en je vraagt je af van welke vogel ‘t geweest is.

Het Joodse huis waarin ik opgroeide, in naoorlogs Groningen lag vol met van die veertjes. Ze hadden de vorm van woorden, van namen, van foto’s of kleine objecten zoals een enkele oorbel of een zilveren theelepeltje. Er stonden denkbeeldige bordjes bij met daarop ‘niet aanraken’ of ‘niet over praten’ , ‘geen vragen over stellen.’ Als een museum dat geen museum wilde zijn.

Naarmate ik ouder werd, werd het vuur in mij heviger. Ik moest en zou weten wie dat allemaal waren. Niet alleen ‘de jongens’, maar ook die andere jongens, meisjes, vrouwen, mannen, van wie ik soms foto’s tegenkwam, onder in een la of in een oude schoenendoos. Ik was altijd aan het snuffelen, zoeken, spieden en neuzen. Ik klom in kasten en geen laatje of doos bleef voor mij gesloten. Ik vond foto’s waarop ik soms mezelf herkende in vreemd zwart/wit met gekke ouderwetse kleren aan en een witte strik in zwart haar. ‘Mama, dat ben ik daar op die foto, maar wie zijn die andere meisjes?’ Zó leek ik op enkele van mijn door de geschiedenis verzwolgen familieleden. Het waren mensen uit een andere wereld, een wereld waar ik alles mee te maken had, maar die ik niet kende, waar ik niets van wist.

Vele jaren later kwam er een nieuwe vorm van zoeken. Het internet veranderde mijn leven. Dagen en nachten surfte ik over het World Wide Web en bezocht genealogische websites en archieven en maakte kennis met mijn familie. Met Carel en met Maurits, met Estella en Sophie, Emanuel, Manuel, Marcus en Meinard. Met Sara, met Rebecca, Schoontje, die ook wel Siny genoemd werd en met Sientje. Ik ontdekte het onbekende verhaal achter bekende namen, leerde de stambomen kennen. Ik leerde neefjes en nichtjes van mijn ouders kennen, van wie ik nog nooit had gehoord. Dat kwam omdat, wanneer er een compleet gezin was weggevaagd, er nooit meer iemand over ze sprak of naar ze vroeg. Zoals over Serry en Helena Nabarro van oom Meijer en tante Lien, Weesperzijde 92 in Amsterdam.

‘Ach ja,’ zei mijn moeder toen ik deze namen noemde. ‘Heleentje was blond.’

Ook ontdekte ik dat er in mijn vaders familie twee gezinnen waren vermoord met twee zonen. Wellicht was één van die twee gezinnen het gezin van ‘de jongens van de foto’. De prominente plaats van de foto in huis bij oma wezen me de juiste richting. Het waren natuurlijk de kinderen van mijn oma’s zusje. Dora Denneboom. Ze was getrouwd met Raphael Pais uit Delfzijl en ze hadden twee zoontjes. Marcus, met roepnaam Max en de kleine Philip. ‘De jongens’. De jongens Pais. Dat kon eigenlijk niet anders.

Op een van mijn zoektochten op het internet naar de jongens Pais stuitte ik op een link naar een document. Het bleek een schrift te zijn in het archief van het Joods Historisch Museum.

Het is gedigitaliseerd, dus zo voor iedereen te lezen.

‘Eenige herinneringen uit de oorlogsjaren’

staat erop.

’t Was in het bezettingsjaar 1941, toen op Maandagavond 13 october bij ons huis Jan Lutmastraat 23 zich kwam vervoegen Mevr. De Wed. B.Menco-Denneboom, wonende bij ons in de buurt, Taco-Mesdagstraat 37.

Ik was stomverbaasd. Dat was oma. Het schrift was een bundel van handgeschreven teksten, brieven en aantekeningen van Marcus Zuithoff. Die naam kwam me vaag bekend voor. Het bleek de voormalige buurman van mijn oma Bertha te zijn geweest en, zo werd mij duidelijk in dit schrift, de spil in haar oorlogsgeschiedenis.

En, zult ge zeggen, wat was toen op die Maandagavond de boodschap van mevrouw Menco? Zij vertelde, dat haar Zuster Dora getrouwd was met de heer Raphael Pais, wonende te Delfzijl en dat een broer van die Raphael Pais, genaamd Benjamin, hier in Groningen studeerde voor arts en was gevorderd tot het laatste studiejaar. Deze Benjamin Pais, een jonge man van omstreeks 24 jaar, woonde thuis bij de Joodse familie Meyer in de Oude Kijk in ’t Jatstraat. Hij ervoer bij de studie en zijn praktisch werken in het Academisch Ziekenhuis, dat de geest van het Nazi-regiem en de actie van de N.S.B-ers, zich ook hier reeds hatelijk tegenover de Joodse studenten liet gelden. Gelet op deze feiten, voelde Benjamin Pais zich ’s nachts niet meer veilig op zijn kamer bij de Joodse fam. Meyer, waarom hij medewerking van Mevr. Menco had gevraagd, om althans voor de donkere herfst en wintermaanden een ander meer vertrouwd nachtlogies te verkrijgen. Dàt was de boodschap van Mevr.Menco, de vraag of wij wilden meewerken en nachtlogies voor Benjamin Pais wilden toezeggen.

Dit jaar is het ‘jaar van verzet’. In het schrift van Zuithoff lees je hoe het soms kon gaan in het verzet. Er was in dit geval geen ‘het’ verzet. Soms kwamen mensen in actie omdat iemand ze om hulp vroeg. Zo ging het in elk geval met Marcus en zijn vrouw Dien Zuithoff, gevoed door een diepe religieuze overtuiging. Het begon met het logeren van Benjamin Pais.

Hij gaat ‘logeren’ bij de familie Zuithoff in het najaar van 1941. In april 1942 worden de meeste Joden van Delfzijl opgepakt, maar de familie Pais wordt niet meegenomen. Ze worden wel gesommeerd om Delfzijl te verlaten en nemen hun intrek bij mijn overgrootmoeder Sientje aan de Hofstede de Grootkade in Groningen, in dezelfde wijk waar oma woont en ook Marcus Zuithoff, allemaal in een straal van nog geen 300 meter. Zuithoff noemt ze in zijn schrift ‘de Kadefamilie’. Ze bestaat uit de oude moeder Pais, met haar drie zonen. Oudste zoon Raphael die getrouwd is met Dora, mijn oma’s zuster. Hun twee kinderen, Max en Philip. De tweede zoon Meijer en zijn vrouw Miep en de jongste ons reeds bekende Benjamin, student geneeskunde.

Veel Joodse families zochten naar mogelijkheden om aan het transport naar het Oosten te ontkomen. Onderduiken, ontkomen naar vrije landen, zoals Engeland of Zwitserland, of een ‘Sperre’ zien te krijgen. Ze konden toen nog niet weten welke opties de beste overlevingskansen boden. In het schrift lees ik een aantal keren, dat men niet precies wist wat zich daar afspeelde, in het Oosten, maar wel dat het moeilijk zou zijn om ‘erdoor te komen.’ De familie Pais uit Delfzijl wilde op een lijst, om precies te zijn op de Calmeyer-lijst terechtkomen. Er circuleerden een aantal van die lijsten en wie daarop stond zou een ‘Sperre’ krijgen, niet op transport hoeven te gaan. De Calmeyer-lijst was speciaal voor Portugese Joden, want die zouden kunnen bewijzen dat ze eigenlijk geen echte Joden waren. Hoe dan ook. Het lukte ze niet daarop te komen. Marcus Zuithoff voerde de correspondentie, en alle brieven, reacties en uiteindelijke afwijzing zijn terug te lezen in zijn verslag. Daarna verzinnen de zonen Pais met Marcus Zuithoff een nieuwe list en het lukt Zuithoff uiteindelijk met veel moeite om de familie Pais in te schrijven bij de Hervormde Kerk, met terugwerkende kracht. Dat zou ze vrijwaren. Dat wisten ze bijna zeker. De moeder van Dora en mijn oma, mijn overgrootmoeder Sientje wilde dat niet. Zij was principieel. Daarover schreef Zuithoff in een briefje aan mijn oma.

Je weet wel, dat de kade familie, met de zg ‘Angehörige verklaring een vrijwel zekere kans heeft in ons land te kunnen blijven. Voor je Moedertje, die meer getrouw haar Israëlitische religie niet verloochend, is dit uitzicht in eigen land te blijven niet verzekerd. Wel zeggen ze aan de Kade dat Benjamin Pays haar in het ziekenhuis zal kunnen houden, maar dat is geen zekerheid, althans niet een finale. 

Zuithoff had mijn oma inmiddels geholpen met het vinden van onderduikadressen. Hij had betrouwbare mensen uit de buurt gevraagd. Oma zat met mijn vader op één adres. Tante Siny op een ander. Zuithoff bezorgde ze briefjes, zodat ze contact hielden en correspondeerde ook met oma. Heel kinderlijk versleutelde briefjes van ‘oom en tante’ aan ‘nichtje B.’

Ik zoek in het schrift naar iets over de kinderen. Ik probeer me voor te stellen hoe het oorlogsleven voor hen moet zijn geweest. Binnen, in een kleine benedenwoning, met alleen volwassenen die praten over wat ze kunnen doen om aan vervolging te ontkomen. Geen school, waarschijnlijk geen vriendjes. Max is van 1935, dus hij is dan een jaar of zeven. Philip van 1939, dus nog maar drie.

Door mij zijn veel bezoeken gebracht aan de Hofstede de Grootkade, maar die samensprekingen waren meenigmaal neerdrukkend. Toch bij telkens weer de bezoeken, zoowel in gevallen dat ik een vrij groote kring ontmoette, als ook wanneer de kleine familiekring werd aangetroffen, voor hen was ik steeds een zeer welkome gast en Dora Pays zorgde voor een smakelijk kop koffie of thee, haar man Phelie voor een sigaret en dat bij het gesnap van de beide kinderen werd toch nog eenige intieme gezelligheid ervaren.

In april 1943 gaat de hele kadefamilie Pais-Denneboom op transport, op één van de laatste transporten uit Groningen. Ze gaan in eerste instantie naar Kamp Vught, waar het dan overvol is. De twee oude dames, mijn overgrootmoeder Sientje en de oude mevrouw Pais gaan begin mei door naar Westerbork. Daar werkt inmiddels de medisch student Benjamin Pais in het ziekenhuis. Of het nu kwam door de inschrijving in de kerk, of door de grote inspanningen van haar zoon in de ziekenbarak, Mevrouw Pais blijft lang in Westerbork. Mijn overgrootmoeder Sientje niet. Ze gaat op transport rond de 10e mei en wordt op 14 mei 1943 in Sobibor vergast op 70-jarige leeftijd.

Op 6 en 7 juni vertrekken uit Vught de kindertransporten. Max en Philip met hun ouders zijn erbij. Het lukt hun alleen ook om in Westerbork achter te blijven. Philip heeft roodvonk.

Westerbork 13 juni 1943

 Beste oom en tante,

 Ook wil ik met deze schrijfdag iets van me laten horen. Ik hoorde van de dokter (B) dat u het gelukkig nog goed maakt, wat ons zeer verheugde, wat ik van ons ook kan melden, behalve dat onze Philipje nog ernstig ziek is, maar wij bidden elke dag, dat hij geheel mag genezen.

In de hoop dat ik U beiden spoedig in de beste gezondheid en vrede spoedig weer de hand moge drukken, eindig ik. De hartelijke groeten van ons allen.

Uw Raphael

p.s. als u eens wat rookerij voor Benjamin heeft, zal hij dat zeer op prijs stellen.

Marcus Zuithoff verstuurt vanaf juni 1943 een of twee keer per week pakketten naar Westerbork met daarin wat hij maar kan krijgen, kopen of regelen. Eind 1943 schrijft hij:

Maar ook de verzending der pakketten liep ten einde. Op een avond in het laatst van december 1943, belde bij ons aan een heer, die mij wenschte te spreken. Ik kende hem als iemand die steeds hartelijk medewerking had verleend. Hij vertelde me dat de drie heeren van de Joodsche Raad, de Opper Rabbijn, de heren van Beugen en Meyer, met nog een paar andere hulpen, van de vergaderzaal werden verwijderd en dat thans N.S.B ers de vergaderzaal beheerden, waarom hij mij waarschuwde niet meer pakketten te brengen naar dat lokaal, want van verzending zal niets meer komen, en zelf zou ik, als contactman van Joden in Westerbork, in groote moeite kunnen komen. Ik was dankbaar voor deze inlichtingen en heb de goede raad opgevolgd.

Het jaar 1943 eindigde in groote donkerheid.

Alle pogingen om de familie Pays te vrijwaren van uitzending naar het buitenland hadden gefaald. Ze zijn uitgezonden naar verschillende kampen. Moeder Pays, moeder Denneboom, Raphael Izaak Pays, Dora Pays met de kinderen Max en Philip, Meyer Pays, Mina Pays-Marcus en Benjamin Pays de semi arts.

De oude moeder Pais en haar schoondochter Miep overleefden de kampen. Benjamin en Meyer Pais stierven in Bergen-Belsen, beiden op 1 maart 1945. Dora, Raphael en de jongens Max en Philip zijn vergast in Auschwitz op 11 februari 1944.

Je vindt niet altijd wat je zoekt, maar als je zoekt, vind je dingen die je niet verwacht, zoals het schrift van Marcus Zuithoff. Een dappere man. Hij tekende dit alles op in 1952 vanuit een diepe frustratie dat alle pogingen die hij had ondernomen om deze familie te redden waren mislukt. Dat hij wel mijn grootmoeder met haar twee kinderen, mijn vader en tante gered heeft, verlichtte kennelijk niet zijn gemoed. En hij schreef alles op. Daardoor kwam ik dichterbij de jongens, dan ik ooit gedacht had te kunnen komen.

Die foto vond ik niet terug. Wel kwam mijn broer op een dag langs en gooide achteloos een envelopje met twee kleine fotootjes erin op mijn tafel. ‘Die vond ik. Misschien iets voor jou. Ik weet niet wie het zijn.’ Ik herkende ze meteen. De jongens. Mijn jongens. Max en Philip Pais.

Doordat ze me vanaf die grote foto in oma’s logeerkamer bleven aankijken, begreep ik misschien toen al wat mij te doen stond. Zij hebben mij op het spoor gezet. Op zoek gaan. Vragen stellen. Achterhalen wie ze waren, die twee, om daarmee mezelf en mijn familie beter te leren kennen en begrijpen.

Marcus Pais werd 8 jaar oud.

Philip Meijer Benjamin Pais bereikte de leeftijd van 4 jaar.

Van alle doden in onze familie, zijn die van Max en Philip misschien wel het meest onverdraaglijk.

Omdat ze zo weinig tijd van leven hebben gehad.

Omdat het bijna hun hele leven oorlog was.

 

 

 

Eén reactie op “Toespraak Ransdorp 4 mei 2018”

  1. Judith schreef:

    Heel ontroerend Bertien. Om dat schrift, dat document te vinden, om het verhaal van Max en Philip te schrijven, je zult het niet droog hebben gehouden. Het reconstrueren van familieverhalen kan zowel louterend als bijzonder pijnlijk zijn. Te weten wat je hebt gemist aan familie, wat zij hebben gemist aan tijd. Zoals je opmerkt, als je zoekt vind je dingen die je niet verwacht. Pas nu ik dankzij jou kennis maak met ‘de jongens’, valt m’n oog in mijn stamboom op de naam Sara Pais (c.1793), zus van Nathan Abraham Pais (c 1794). Zouden we verre familie zijn? We blijven altijd op zoek naar misjpoge.